Zuid-Holland

Afgerond onderzoek naar begraafplaatsen in Zuid-Holland

Delft – Zuid-Holland
Bij de verplichte naamsaanneming in 1811 werd in Delft een vijftal Joodse families ingeschreven. Aanvankelijk kwamen zij voor hun gebedsdiensten in een privé-woning bijeen.
Na de officiele oprichting van een Joodse gemeente in 1821 werden de diensten in een woning in de Pepersteeg gehouden.

Toen de gemeente bleef groeien werd er in 1847 een kamer gehuurd in de Choorstraat.
In augustus 1862 werd aan de Koornmarkt een nieuwe synagoge ingewijd.
Vanaf 1840 had de Joodse gemeente de beschikking over een eigen begraafplaats bij de huidige Vondelstraat en de Geertruyt van Oostenstraat.
Een begrafenisgenootschap droeg zorg voor de begrafenissen, daarnaast was er een armbestuur.
Een kleine Joodse school bood onderwijs aan de kinderen.
De rituele voorwerpen en het interieur van de synagoge werden onderhouden door een vrouwengenootschap.

Een aanvankelijke aanvraag tot opheffing van de Joodse gemeente van Delft in 1927 werd ongedaan gemaakt.
Gedurende de Duitse bezetting werd het overgrote deel van de Delftse Joden gedeporteerd en vermoord.
Dit ondanks het feit dat Delft en met name de Technische Hogeschool een van de eerste centra van verzet tegen de anti-Joodse maatregelen van de Duitsers was.
De synagoge is bewaard gebleven, het interieur is verdwenen.
De synagoge staat op de monumentenlijst en is in 1974 gerestaureerd.

In 1962  werd de Joodse gemeente opgeheven en bij die van Den Haag gevoegd.
De begraafplaats wordt tegenwoordig door de burgerlijke gemeente Delft onderhouden. De Joodse studentenvereniging te Delft heeft een eigen ontmoetingscentrum met een bibliotheek en een koosjere mensa. Aantal Joden in Delft en omgeving:
1809  41
1840  83
1869 190
1899  96
1930  46

[ Bron: ontleend aan: het Joods Cultureel Kwartier [Opmerking:- Opmerkelijk voor de Delftse begraafplaats is dat de stenen liggend en niet staande zijn, hetgeen bij de Ashkenazische begraafplaatsen in Nederland ongebruikelijk is ]
Dirksland – Zuid-Holland
Op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee werden de Joodse bewoners van dit eiland begraven op twee begraafplaatsen, te weten Goedereede en Middelharnis. Toen de Joden niet meer mochten worden begraven op de begraafplaats te Goedereede, werd er een Joodse begraafplaats ingericht te Dirksland.
In het verslag van de vergadering van 24 juni 1812 van het polderbestuur van de Gemeente Uitwatering van Dirksland lezen we:
“Nog wijders is het verzoek van Abraham Philip Bouwman om op grond van de geer in Omwaard een plaats te mogen hebben groot tien roeden tot een begraafplaats welk verzoek is toegestaan mits daarvoor jaarlijks betaalende vier guldens voor het gebruijk en drie gulden voor het gemis der ettinge en heeft zijn ingang genoomen den vier en twintigsten september 1800 en elff”.

Het perceeltje maakt deel uit van een groter perceel, dat in een overeenkomst van 25 februari 1860 wordt verhuurd aan landbouwer Aren Buth als een perceel weiland voor fl 21,– per jaar, zonder eenige korting te genieten voor de op het gehuurde gelegen Israelitische begraafplaats, welke den huurder ook onaangeroerd zal behooren te laten liggen, zonder het zelve te mogen beweiden of op andere wijze schenden.
Later krijgt het perceel een eigen kadastraal nummer. Het ligt inmiddels ingebouwd tussen – en omgeven door grote bedrijfsgebouwen. Onlangs zijn de stenen die er staan, op initiatief van de Lions Goeree-Overflakkee opgeknapt. Het gras wordt gemaaid door de gemeente Dirksland.

[ Bron: J.C.Both, gemeentearchivaris Middelharnis ]
Geervliet – Zuid-Holland
De wetenswaardigheden rond deze begraafplaats te Geervliet moet men zoeken onder de noemer Heenvliet.

De eerste Joden die zich rond 1750 op Voorne-Putten vestigden woonden in Geervliet, Heenvliet, Zuidland, Zwartewaal, Hellevoetsluis en Brielle.
De kleine Joodse gemeente die zij met elkaar vormden,kwam samen in een klein prive-huisje in Geervliet, terwijl er godsdienstonderwijs gegeven werd in het achterste deel van het armenhuisje in Heenvliet.

De Joodse begraafplaats dateert uit 1781 en ligt aan de Spuikade in Geervliet.
Deze werd in de negentiende eeuw diverse keren uitgebreid. In 1940 vond er de laatste begrafenis plaats.

In 1807 werd de eerste synagoge, aan de Kerkweg in Heenvliet, in gebruik genomen. Er wonen dan zo’n 135 Joden op Voorne-Putten.
Vanwege de grote afstanden op het eiland en wat onenigheid tussen de leden, maakten Brielle en Hellevoetsluis zich in 1809 los van de Joodse gemeente Heenvliet.
Omdat de gemeente Heenvliet net daarvoor tot de aankoop en verbouwing van de synagoge was overgegaan bleef deze in financiele moeilijkheden achter. In 1865 diende de Joodse gemeente een verzoek in bij de overheid tot geldelijke steun voor het behoud van de synagoge en de begraafplaats.
Zo kon de synagoge in 1867 gerestaureerd worden, maar voor de begraafplaats was geen geld beschikbaar.
In 1887 maakte ook Zuidland zich los van de Joodse gemeente Heenvliet.

De Joden van Heenvliet waren voornamelijk werkzaam in de vleeshouwerij, de textiel- en de veehandel.
In de plaats bestond een genootschap voor de inzameling van geld voor de Joodse gemeenschap in het Heilige Land.
In feite had de Joodse gemeente van Heenvliet al opgehouden te bestaan voor aanvang van de Duitse bezetting.
In die periode zijn de nog aanwezige Joodse inwoners van Heenvliet en van Spijkenisse gedeporteerd en om het leven gebracht.

De Joodse gemeente van Heenvliet is in 1947 officieel bij die van Rotterdam gevoegd.
De synagoge en de aangebouwde onderwijzerswoning zijn in 1948 verkocht en werden na de watersnoodramp van 1953 gesloopt.
Een gevelsteen van de synagoge bevindt zich in het Joods Historisch Museum in Amsterdam.
Wat er met de inboedel van de synagoge is gebeurd is niet bekend; de voorhang van de Heilige Ark bevindt zich in de synagoge te Leiden.
Het archief van de Joodse gemeente is bij de sloop verloren gegaan.
Een straat in Heenvliet draagt tegenwoordig de naam van de vermoorde voorzitter van de joodse gemeente, S. van Blankenstein (1862-1942).
De begraafplaats te Geervliet, die sinds 1971 op de monumentenlijst staat en in 1986 gerestaureerd werd, wordt onderhouden door de plaatselijke autoriteiten.

Een standaardwerk is het boek Matsewa: Joodse begraafplaatsen op Voorne-Putten: Geervliet en Zuidland (1998), door Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek met medewerking van anderen, (ISBN or ISSN: 9090114947).

Ook bij de bewerking van deze begraafplaats is veelvuldig gebruik gemaakt van dit boek.
Desalniettemin is deze bewerking een geheel zelfstandig onderzoek en bevat-vooral genealogische-details, die in het boek niet voorkomen en omgekeerd.
Gorinchem – Zuid-Holland
Tegen het einde van de zeventiende eeuw werden de eerste Joodse poorters ingeschreven in Gorinchem.
In 1787 bestaat er een Israelitische gemeente, die voor zijn godsdienstoefeningen bijeenkomt in gehuurde kamers.
Na de burgerlijke gelijkstelling in 1796 ontwikkelde de Joodse gemeenschap van Gorinchem zich zodanig dat in 1814 de voormalige Lutherse kerk aan de Havendijk aangekocht kon worden.
Deze kerk werd drie jaar later als synagoge ingewijd.Het gebouw raakte al spoedig in verval en moest in 1837 afgebroken worden.
In 1842 werd de synagoge aan de Kweckelstraat ingewijd, die tot aan de Tweede Wereldoorlog in gebruik zou blijven.
Naast de synagoge was een godsdienstschool gevestigd.

De begraafplaats aan de W. de Vries Robbeweg was waarschijnlijk al in 1796 in gebruik, maar het terrein werd pas officieel aangekocht in 1814.
Tussen 1799 en 1814 werden de overledenen ‘Op de wal’ begraven.
Omstreeks 1850 bleek de begraafplaats te klein geworden. Voor uitbreiding werd uit de stadskas 400 gulden subsidie bijgedragen, waardoor men een terrein van 9 are verkreeg. [zie ook steen (107)094].

De Hebreeuwse teksten van een aantal stenen zijn zeer fraai en van poetisch gehalte.
Het merendeel van de begravenen is weer onderling familie van elkaar, zodat er bijna sparake kan zijn van een uitgebreide familie begraafplaats.
Van (107)124 – Emanuel Hartog mag uit de tekst aangenomen worden dat hij zeer actief was bij de oprichting van de gemeente en de gemeentelijke instellingen als ook bij de aanschaf van de begraafplaats.

De Joodse gemeente van Gorinchem ontwikkelde zich gedurende negentiende eeuw voorspoedig. Het hoogste ledental werd rond 1900 bereikt.
Daarna zette een snelle leegloop in en werd de gemeenschap ongeveer gehalveerd.
Het merendeel van de Joodse inwoners was werkzaam als koopman.
In Gorinchem waren de volgende Joodse gezelschappen actief: een armbestuur, een begrafenisgenootschap, een godsdienstige vereniging en een genootschap voor de verzorging van het interieur van de synagoge.
Vanaf het einde van de negentiende eeuw was er in de stad een afdeling van de Alliance Israelite Universelle.
Kort voor de Duitse inval werd een jeugdvereniging voor Joodse kennis en toneel opgericht.

In januari 1941 waren er in de synagoge al ernstige vernielingen aangebracht door Duitsers en NSB-ers.
Kort na de plechtige viering van de honderdste verjaardag van de synagoge in mei 1942 begonnen de deportaties, die aan meer dan de helft van de Gorinchemse Joden het leven zouden kosten.
Een gering aantal Joden keerde na de oorlog naar Gorinchem terug.
De synagoge werd meteen na de oorlog hersteld, maar werd wegens het tekort aan leden al snel verkocht en in 1958 afgebroken.
De Joodse gemeente werd in 1964 ontbonden en bij die van Rotterdam gevoegd.
De Joodse begraafplaats wordt onderhouden door de plaatselijke gemeente en werd in september 2000 gerestaureerd.
Ter nagedachtenis aan de 70 gedeporteerde Joodse inwoners is in 1989 een monument onthuld aan de Blijenhoek.
Midden negentiger jaren werd dit monument, een menora van marmer tegen een stenen muur, vernieuwd en verplaatst naar het Melkpad.
Op de plaats waar eens de synagoge stond werd in maart 2000 een mikwe aangetroffen. Dit is enige meters verplaatst, maar verder intact gelaten.

Aantal Joden in Gorinchem en omgeving:
1809  84
1840 131
1869 184
1899 212
1930  93
1951  34

[ Bronnen:
– De Joodse begraafplaats van Gorinchem door R.F. van Dijk, een studie
website Joods Historisch Museum
– Joods Gorchum 1349-1964 (Gedenkboek)-Stichting Merwerade, Gorinchem, (auteur o.a. Bert Stamkot) ]
Gouda – Zuid-Holland
In 1976 werden de Joodse graven te Gouda verhuisd naar de Algemene Begraafplaats van Wageningen in verband met de verhoogde stand van het grondwater.

[ Bron: wikipedia ]
Lekkerkerk – Zuid-Holland
Rond 1760 vestigde zich voor het eerst een Joodse inwoner in Lekkerkerk.
In de loop van de negentiende eeuw groeide er in de plaats een kleine Joodse gemeenschap, die vanaf 1862 gebruik maakte van een synagoge op de bovenverdieping van een huis.
In 1868 werd een begraafplaats aangekocht. In die jaren hoorde Lekkerkerk nog bij de Bijkerk Schoonhoven, pas in 1874 werd het een zelfstandige Joodse gemeente.

Op verzoek van de Joodse gemeente Lekkerkerk zelf is deze in 1923 bij die van Rotterdam gevoegd, omdat het aantal leden drastisch was teruggelopen. De synagoge werd verkocht.
In 1930 had Lekkerkerk nog maar 1 Joodse inwoner.
In 1980 is aan de muur van de voormalige synagoge een gedenkplaat aangebracht
De Joodse begraafplaats heeft nog maar 6 zerken, is gerestaureerd en wordt tegenwoordig door de plaatselijke autoriteiten onderhouden.

[ Bron: Website van het Joods Historisch Museum ]
Maassluis – Zuid-Holland
Eind 17e eeuw was Maassluis een van de weinige gemeenten in Zuid-Holland waar zich al vroeg Joden mochten vestigen. De oudst bekende inwoner van Maassluis was tabakverkoper Levij Jacobs. Hij kwam op 27 april 1688 in bezit van een huis, maar al snel vertrok hij naar Dordrecht waar hij betrokken was bij de oprichting van een synagoge.

Vanaf 1750 nam het aantal Joden in Maassluis gestaag toe. In 1769 gaf de stedelijke overheid toestemming voor de oprichting van een Joodse gemeenschap met een eigen synagoge. De synagoge werd eerst in 1831 gerestaureerd maar in 1858 vervangen door een nieuw gebouw.

De Joodse gemeenschap bleef in de eerste helft van de negentiende eeuw in Maassluis rond de negentig schommelen.
Met een eigen synagoge beschikten zij over een eigen onderwijzer, voorzanger, ritueel slachter en koster.
De school en woning voor de godsdienstleraar, die tevens voorzanger was, waren in een belendend perceel van de synagoge gevestigd.
De Joodse gemeenschap kende een eigen verenigingsleven en armenzorg.

Gedurende de negentiende eeuw waren er zowel conflicten binnen de Joodse gemeente, als met het centrale bestuur van het Nederlands Isralitisch Kerkgenootschap in Den Haag en met de plaatselijke overheid. Naar aanleiding daarvan werden de parnassijns ontslagen. Naast het kerkbestuur was een penningmeester voor het Heilige Land werkzaam. Een vrouwenvereniging hield zich bezig met het onderhoud van het synagoge-interieur.
Ze oefenden de gebruikelijke beroepen uit als venter, koopman, handelaar en slager.

Het aantal Joden in Maassluis liep tussen 1892 en 1930 terug van 92 tot 8. Hoogstwaarschijnlijk zette de daling na 1891 in omdat in dat jaar een spoorwegverbinding tussen Maassluis en Rotterdam werd geopend.
Vermoedelijk trokken de kleine Joodse handelaren uit Maassluis weg omdat hun inkomsten vanwege de toenemende concurrentie geleidelijk terugliepen en de industriele centra economisch gezien betere perspectieven boden.
In 1940 had de gemeente Maassluis in feite opgehouden te bestaan.
Het echtpaar Coltof en het echtpaar Van Gelderen en hun dochter werden in 1942 gedeporteerd en kwamen allen om in Auschwitz.

Daar de Joodse gemeenschap de laatste jaren voor en tijdens de tweede wereldoorlog slechts uit enkele families bestond, werd er nauwelijks meer gebruikgemaakt van de synagoge en andere faciliteiten. Er werden ook geen onderhouds-werkzaamheden meer verricht, en verval zette in.

Het synagogecomplex werd in 1949 gekocht van de Joodse gemeente Rotterdam, die als erfgenaam van de voormalige Joodse gemeente Maassluis fungeerde, en in 1960 gesloopt.

Op de Joodse begraafplaats, die al voor 1829 in gebruik was, is in 1937 voor het laatst iemand ter aarde besteld. De begraafplaats werd in 1948 door de gemeente Maassluis van de Joodse gemeente Rotterdam gekocht en in 1950 geruimd. De stoffelijke resten werden begraven op een apart gedeelte van de Algemene Gemeentelijke Begraafplaats en tot slot werden ook de drieentwintig stenen daarheen verplaatst.

[ Bronnen:
Joods leven in Maassluis 1688-1942-website
– en de website van het Joods Historisch Museum te Amsterdam ]
Middelharnis – Zuid-Holland
In de tweede helft van de achttiende eeuw vestigden zich Joden in verscheidene dorpen op Goeree en Overflakkee. Rond 1800 vormde zich een Joodse gemeente in Middelharnis en Sommelsdijk, die aanvankelijk haar godsdienstoefeningen hield in een huissynagoge in Sommelsdijk. Later werd in Middelharnis een kamer gehuurd die als synagoge ingericht werd.
In 1821 werd een pand aangekocht aan de Achterweg dat een kleine twintig jaar dienst gedaan heeft als synagoge. De definitieve behuizing van de Joodse gemeente, de nieuwe synagoge aan het Zandpad van Middelharnis naar Sommelsdijk, dateert uit 1840. Dit gebouw heeft na een restauratie in 1904 tot de Tweede Wereldoorlog als synagoge dienst gedaan. De Joodse gemeente had de beschikking over drie begraafplaatsen, waarvan de oudste op de Oude Havendijk in Dirksland dateert uit 1847. De begraafplaats aan de Hobbemastraat in Middelharnis werd in 1865 aangelegd, daarnaast werd er tot 1870 aan de Mariadijk in Goedereede begraven.

De Joodse gemeente werd geleid door een kerkenraad, waarvan ook de penningmeester voor het Heilige Land deel uitmaakte, en een kerkbestuur. De Joodse kinderen kregen les in een godsdienstschool in Middelharnis, waar ook de kinderen uit Oude Tonge en Dirksland heen kwamen. Er waren twee genootschappen, een voor de studie van de Tora en verscheidene publieke aangelegenheden, een ander voor het onderhoud van het synagogegebouw en de rituele voorwerpen.

Gedurende de Duitse bezetting zijn alle Joodse inwoners van Middelharnis, met uitzondering van een handvol onderduikers, weggevoerd en vermoord. De grootste deportatie vond begin november 1942 plaats.

De synagoge werd na de oorlog verkocht en kreeg nadien diverse bestemmingen. In 1995 is er aan het gebouw een plaquette aangebracht, ter herinnering aan de vermoorde Joodse medeburgers.
Het Parochet (voorhangsel) uit de synagoge is bewaard gebleven en gerestaureerd. Het is in gebruik bij de synagoge van Leiden.
De Joodse gemeente werd in 1947 officieel bij die van Rotterdam gevoegd. De plaatselijke besturen van Dirksland, Goedereede en Middelharnis dragen zorg voor het onderhoud van de begraafplaatsen.

Het aantal Joden in Middelharnis en omgeving was het hoogst omstreeks 1870, met 152 Joodse inwoners.Als elders liep ook hier het aantal gestadig terug, tot 70 in het jaar 1930.

[ Bron: Joods Historisch Museum-website ]
Naaldwijk – Zuid-Holland
In de tweede helft van de 18de eeuw kwam Wolf Salomon Van Praagh, uit Londen naar Naaldwijk.
Er volgden de families Van Gelderen, Cohen (Kats), De Bok en De Jong. 
In het laatste kwart van de 18de eeuw was de groep zo talrijk geworden dat men er over dacht om een eigen religieuze (Israelitische) gemeente te gaan vormen, zodat men zich daarvoor niet meer op het in die tijd nog verre Den Haag hoefde te richten. De eerste melding van het bestaan van de Joodse kerkelijke gemeente dateert van 6 oktober 1793. De Naaldwijkse synagoge was onderdeel van de ring van synagogen rondom Den Haag, en was daar bestuurlijk ondergeschikt aan. In 1850 bestond de Joodse bevolking in het gehele Westland uit 141 personen, waarvan er 100 in Naaldwijk gevestigd waren. 
In de jaren na 1850 daalde het aantal van de Joodse bevolking vrij snel.
Men kon op 26 mei 1907 nog wel een plechtige herdenkingsdienst organiseren om het 100-jarig bestaan van de synagoge te vieren, maar er waren nog maar ongeveer 20 Joden in Naaldwijk. 
In 1920 was dat gezakt tot zes personen en toen was het echt niet meer mogelijk om een zelfstandige gemeente met synagoge in stand te houden.

Joods onderwijs
De openbare school in Naaldwijk werd ook bezocht door de kinderen van de Joodse gezinnen uit Naaldwijk. 
Zij werden, sinds 1823, ook onderwezen in het Joodse geloof in een zogeheten “Jodenschool” in de Molenstraat. 
In dit huisje was ook een mikwe, en bevindt zich waarschijnlijk nog onder de grond. 
De chazzan of voorzanger van de Joodse gemeente droeg hier zorg voor. 
Hijman Emanuel de Bok, die aan het Wilhelminaplein woonde en via zijn tuin binnendoor naar de “Joden-school” aan de Molenstraat kon lopen, was onderwijzer en chazzan, voorzanger in de synagoge. 
Hij gaf Joods onderwijs bij afwezigheid van een rabbijn. 
In 1906 werd de school opgeheven en later verkocht.
Met de opbrengst werd het hekwerk en metaarhuisje op de Joodse begraafplaats betaald.

Joodse begraafplaats
De Joodse begraafplaats van Naaldwijk, die uit 1794 stamt, is de oudste begraafplaats in het Westland. 
Op 7 april 1798 was hier de eerste begrafenis. De laatste begraving vond plaats in 1938. 
Op de begraafplaats bevinden zich twee en dertig zerken, waarvan één staand, zoals bij de Ashkenazische Joden gebruikelijk is. Het feit, dat de meeste stenen liggend zijn heeft tot gevolg gehad dat de erosie en verwering zeer heftig is geweest, waardoor slechts 16 van het totaal aantal stenen konden worden bewerkt en de begravenen geïdentificeerd. In 1884 werd een metaarhuisje gebouwd en in 1911 vervangen door een nieuwe uit de opbrengst van de verkoop van de Jodenschool aan de Molenstraat. 
Het prachtige smeedijzeren hek en het stijlvolle metaarhuisje werden bij een reconstructie in 1967, zonder een enkel protest, afgebroken ondanks een eerder aangegane verplichting met de Haagse Joodse Gemeente.
In 2010 heeft de gemeente, op aandringen van het Genootschap Oud-Westland, de begraafplaats op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.

[ Bron: Joods leven in het Westland – http://www.joodsleveninhetwestland.nl/monumentendag.html ]
Oud-Beijerland – Zuid-Holland
De indijking van de polder Oud-Beijerland kwam gereed in 1557. Twee jaar later, in 1559, werd het gelijknamige dorp gesticht.
De eerste Joden vestigden zich hier in het midden van de achttiende eeuw. Het waren Hoogduitse Joden, leden van een Duits-Poolse groep, die na de vervolgingen in Frankfurt in 1741 moest verhuizen.

Groot is het aantal Joden in Oud-Beijerland nooit geweest: tussen ongeveer 1835 en 1860 nam het toe tot hoogstens 165 zielen op een totaal inwonertal van 3.500 om daarna langzaam af te nemen tot 33 in 1941.

Welke namen de eerste Joodse Oud-Beijerlanders droegen weten wij niet met zekerheid, maar in 1773 verschijnt de naam van Baruch Meijer in de gaardersboeken. Een aantal namen komt voor in een geboorteregister van de Nederlands Israëlitische Ringsynagoge Oud-Beijerland uit de periode 1793-1811. Ter gelegenheid van de invoering van de burgerlijke stand in 1812 lieten vijf families zich met hun officiële achternaam registreren, namelijk Goudsmit, Van Koppels, Koopman, De Haas en Pinkhof.
De in Oud-Beijerland voorkomende familienamen zijn: Van den Berg, Boers, Cats, Cohen, Van Dijk, Frenkel, Goudsmit, Hamme, Koopman, Van Leeuwen, Rood, Van Tijn en Ullmann. Daarnaast vindt men op de Joodse begraafplaats leden van de families Van Gelderen, Hartog, Hijmans, Horneman, Keizer, Kleinkramer, Kooperberg, Kühn, Langendijk, Ligtenstein, Meijboom, Meijer, Mendels, Monasch, Morisco, Philip, Rees, Rosenberg, Salomons, Schliecher Cohen, Sluis, Van Straten, De Vries, Vrooman, Weijl, Wolf, Zeehandelaar en Zwarenstein. De familienamen Kleinkramer en Zwarenstein zijn meer in het bijzonder verbonden met Strijen en Numansdorp. (De Joodse inwoners van Strijen behoorden tot 1857 bij de Joodse Gemeente Oud-Beijerland.)
Aparte vermelding verdient één telg uit de familie Goudsmit: Simon Philip (geboren in 1844). Simon Philip vertrok naar Rotterdam en later naar Amsterdam waar hij in 1870 aan de Nieuwendijk een textielfourniturenzaak onder de naam “De Bijenkorf” vestigde en daarmee de grondslag legde voor het warenhuis met dezelfde naam.

Vóór 1790 werden de Joodse inwoners van de Hoeksche Waard begraven in Geervliet. In dat jaar kregen de Joden van Oud-Beijerland de beschikking over een eigen begraafplaats. Tot 1940 werden hier de Joden uit Oud-Beijerland en de andere plaatsen in de Hoeksche Waard begraven, met de aantekening dat Strijen in 1895 een eigen Joodse begraafplaats kreeg.
Op de dodenakker stond vroeger een z.g. “methaarhuisje” met boven de ingang een bord met het opschrift “Heden ik, morgen gij”. De omheining van de begraafplaats werd in de loop van de tijd gewijzigd. Na de oorspronkelijke houten afscheiding kwamen er in 1971 een betonnen schutting en een metalen hek. Na een actie van de Christelijke Scholengemeenschap “Willem van Oranje” en een financiële bijdrage van de gemeente Oud-Beijerland konden in 1997 een prachtig smeedijzeren hek en een groene haag worden geplaatst.

De begraafplaats wordt beheerd door het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap en onderhouden door de gemeente Oud-Beijerland. Gezien het betrekkelijk kleine aantal grafzerken (67) bestaat het vermoeden dat er onder het maaiveld nog graven en/of grafstenen aanwezig zijn.
Over de eerste behuizingen van de synagoge tasten wij in het duister. Er zijn vermeldingen uit 1802 en 1818 die er op zouden kunnen wijzen dat de Joodse gemeenschap na elkaar twee verschillende gebouwen (privéhuizen) heeft gebruikt als plaats van samenkomst. Hoe dan ook, het laatste gebouw werd afgebroken en op dezelfde plaats werd een synagoge gebouwd waarvan de eerste steen werd gelegd op 1 mei 1843 (1 Ijar 5603) door Meÿer de Vries “onder het kerkbestuur zynde M. de Vries, L. van den Berg, M. Goudsmit, E. van Win”. De synagoge heeft tot na de tweede wereldoorlog gestaan tussen de Kerkstraat en de Nobelstraat. Het moet een mooi gebouw zijn geweest, want de opperrabbijn noemde het “zeer fraai”. Boven de toegangsdeur stonden in het Hebreeuws de woorden “Hoe lieflijk zijn Uw woningen” (Psalm 84:2).

Toen in 1942 alle Joden Oud-Beijerland hadden verlaten werd het gebouw steeds verder ontmanteld en voor andere doeleinden gebruikt. In 1947 werd de synagoge verkocht aan de Stichting voor Christelijk Nijverheidsonderwijs voor Meisjes die – na gedeeltelijke sloop, met behoud van enkele muren, en nieuwe aanbouw – het gebouw als school ging gebruiken.
Naast de synagoge verrees in 1898 een school, waarvan de eerste steen werd gelegd door de dochters van leden van het kerkbestuur, namelijk Saartje Boers, Emma Cohen, Maria Koopman en Betsie Rood. In 1954 werd het schoolgebouw afgebroken.
Een zeer interessante bron van informatie vormt het door Alie van den Berg ontdekte besnijdenisboek van Salomon Franck of Frank. Van de in de jaren 1835 – 1864 door hem in Oud-Beijerland en elders op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden verrichte besnijdenissen zijn in zijn boek ruim 110 aantekeningen opgenomen.

Op 29 oktober 1987 werd aan de Havendam een monument onthuld – ontworpen door Marga Vogel-Granada uit Amsterdam – ter herinnering aan de Joodse Oud-Beijerlanders die door de nazi’s werden weggevoerd en vermoord. Jaarlijks vindt hier op 4 mei een herdenkingsplechtigheid plaats.
(Geschreven door Alie van den Berg en Jan Sanberg – Oud-Beijerland)

[ Bronnen:
– M. J. E. C. van Eyck, Er woonden Joden in Oud-Beijerland, ‘s-Gravendeel, 1987.
– Jozeph Michman, Hartog Beem, Dan Michman, Pinkas, Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, Amsterdam/Antwerpen, 1999.
– Alie van den Berg, Het Joodse verleden van Oud-Beijerland, Oud-Beijerland, 2008 ]
Schoonhoven – Zuid-Holland
Dankzij het tolerante vestigingsbeleid van het stadsbestuur van Schoonhoven ontstond er in het midden van de achttiende eeuw een Joodse gemeenschap in deze plaats. Het eerste bekende Joodse huwelijk ter plaatse is van 1759.
De bruidegom Jacob Joseph, die klaarblijkelijk slachter was, duikt in 1764 weer op in een geschil met de stadskeurmeester, inzake een geslachte koe, die door de laatste voor consumptie ongeschikt werd bevonden.

Het aantal Joden te Schoonhoven toonde gedurende een 100 jaar een aanhoudende stijging, van 52 in 1795 tot 125 in 1860.
Tegen het einde van de negentiende eeuw begon het aantal joden in Schoonhoven af te nemen. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog had de gemeente in feite reeds opgehouden te bestaan. Er woonden toen nog 19 Joden in Schoonhoven.
Aanvankelijk werden de synagogediensten gehouden in een woonhuis.Eerst in de boven-achterkamer bij Abraham Hartog van Gelder en vanaf 1767 in een huisje naast de Joodse begraafplaats.
De begraafplaats was in dat jaar aangekocht was en onderging honderd jaar later een uitbreiding.
De eerste statuten van de Joodse Gemeente dateren van 1789. Vanaf 1817 werd een bovenkamer van een huis aan de Kerkstraat als synagoge gebruikt. Op 1 november 1823 werd door genoemde Abraham Hartog van Gelder een zeventiende-eeuws huis aangekocht om tot synagoge verbouwd te worden. Door geldgebrek duurde het tot 14 september 1838 voordat de synagoge, met leslokalen, werd ingewijd door opperrabbijn E. Loewenstam.
Opmerkelijk is de ondersteuning,die het gemeentebestuur verleende aan de subsidieaanvraag aan de Provincie hiervoor in het jaar 1834.
In 1868 kreeg de synagoge een nieuwe voorgevel en in 1875 werd er een mikwe in aangebracht.
In de zestiger jaren van de negentiende eeuw ontstond door een conflict een scheuring binnen de Joodse Gemeente.
Meningsverschillen in het persoonlijke vlak en niet geschillen van godsdienstige aard waren hier de reden van.
De afgescheiden gemeente maakte vanaf 1864 gebruik van een aparte synagoge. Als voorgangers fungeerden Elias Schenk (vermoedelijk graf (28) en zijn zoon Eliazer-graf (28)).
De aparte gemeente kreeg echter,ondanks een verzoek daartoe, geen toestemming van het Gemeentebestuur tot de inrichting van een eigen begraafplaats.
Aangezien de Joodse wethouder E.E. Denekamp (graf (28) ),een van de figuren waarom het conflict was ontstaan, degene was die het standpunt van de gemeente Schoonhoven moest bepleiten, is de afwijzing van dit verzoek niet verwonderlijk.
De scheuring werd spoedig daarna ongedaan gemaakt.
Onder de resterende grafstenen zijn de namen van een aantal families, waarvan bekend is dat zij een rol speelden in het killeleven van Schoonhoven terug te vinden:-Van Gelder (genealogisch onderzoek toonde aan dat er 2 families Van Gelder waren in Schoonhoven, de eerste die is terug te voeren naar gegevensbestanden van Amsterdam, de tweede naar Den Haag), Van Klaveren, Schenk, Adelaar, Berkeleij, Van Blankensteijn, Denekamp, e.a.

Na het beroep van marskramer/koopman (een kwart van de geregistreerde kooplieden in Schoonhoven beleden de Joodse religie) waren de beroepen die onder de joden van Schoonhoven het meest voorkwamen,die van slachter en vleeshouwer. Daarnaast waren er enkele leden van de Joodse gemeenschap werkzaam in de goud- en zilverbranche en in de textiel.

Gedurende de bezetting zijn alle Joodse inwoners van Schoonhoven, met uitzondering van het echtpaar Van Klaveren, gedeporteerd en vermoord.
Van dit echtpaar, waarvan de echtgenoot het slagersvak uitoefende, is het mevrouw Van Klaveren, die aan het eind van de jaren vijftig van de vorige eeuw,als laatste op de begraafplaats van Schoonhoven werd begraven.
Hun in Rotterdam ondergedoken zoon overleefde de oorlog niet.

Na de oorlog is de Joodse Gemeente van Schoonhoven in 1947 opgeheven en bij die van Rotterdam gevoegd. De synagoge werd verkocht en dient sinds 1983 als het “Edelambachtshuys”, een museum voor zilversmeedkunst. De begraafplaats wordt onderhouden door de plaatselijke overheid en staat op de gemeentelijke monumentenlijst.

[ Bronnen:
1) “Twee eeuwen Joods leven in Schoonhoven” – P. Muilwijk – augustus 1985 – Stencil van een lezing aanwezig in de genealogische bibliotheek van Akevoth in Jeruzalem
2) Website van het Joods Historisch Museum
3) Aanvullende gegevens van Moshe Mossel-Jeruzalem-uit het gegevensbestand van Ashkenazisch Amsterdam in de 18e eeuw bij Akevoth-website:-http://dutchjewry.org ]
Strijen – Zuid-Holland
Strijen vormde tezamen met Oud-Beijerland het Joodse centrum van de Hoekse Waard, waar heel wat Joden zich in de 18e en 19e eeuw vestigden.
In het begin van de negentiende eeuw vestigden zich enige Joodse gezinnen in Strijen.
Voor zover bekend was slager Simon Izak de eerste in Strijen woonachtige Jood, die aldaar in 1777 een huis kocht.
Hij nam later in 1811 de achternaam Van Gelder aan.
Ook Isaac Hartog, tevens een van de eerste Joodse inwoners,nam de naam van Van Gelder aan.
Genoemd wordt ook Mozes Ligtenstein als toentertijd wonende in Strijen.
Tot 1857 behoorden zij tot de Joodse Gemeente van Oud-Beijerland, daarna vormden zij een kleine zelfstandige Joodse Gemeente.
In hetzelfde jaar werd een synagoge gebouwd, met financiele hulp van het gemeentebestuur.
De Joodse school dateert van 1874.
Ruim twintig jaar later (1895) namen de Joden van Strijen een begraafplaats in gebruik in het noordelijke deel van het dorp.
Ook de Joden van ‘s-Gravendeel en Puttershoek begroeven daar hun doden.
Het verzoek om toestemming tot het aanleggen van de begraafplaats werd in december 1894 ingediend door Philip Zwarenstein [grafzerk (36)16] en Gompel Salomon Kleinkramer [grafzerk (36)14], beiden bestuursleden van de Joodse Gemeente te Strijen,hetgeen bij Philip Zwarenstein in de tekst van de steen uitdrukkelijk is vermeld.
(Bij Gompel Salomon was het vermelden van zijn jarenlange taak als sjofar- [bazuin-] blazer op de steen klaarblijkelijk van grotere waarde !)
De eerste begrafenis vond plaats in 1896, de laatste in 1969.
Van vele overledenen, waarvan bekend is dat zij te Strijen begraven zijn (zoals de in 1903 geboren drieling van Hartog van Tijn), ontbreken grafzerken, of zijn die er nooit geweest.
De Joodse begraafplaats werd in 1988 opgeknapt en wordt tegenwoordig door de plaatselijke autoriteiten onderhouden.
Toonaangegevende families waren Zwarenstein en Kleinkramer, die ook onderling door huwelijken gerelateerd waren.
De Joden waren werkzaam in de horlogemakerij, de veehandel en de vleeshouwerij.

Het kerkbestuur van de Joodse Gemeente Strijen bestond uit twee leden.
De conclusie uit dit gegeven kan geen andere zijn, dan dat deze leden de heren de genoemde Philip Zwarenstein en Gompel Salomon Kleinkrammer zijn geweest.
Daarnaast was er maar 1 vereniging actief: het begrafenisgenootschap.
Door trek naar de grote steden, vooral Rotterdam, liep het Joodse inwonertal van Strijen in de 20e eeuw echter aanzienlijk terug: bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonde er nog maar een twintigtal Joden in Strijen.
Tijdens de bezetting zijn vrijwel alle Joodse inwoners van Strijen weggevoerd en vermoord.
Na de oorlog werd van de synagoge een woonhuis gemaakt.
De Gemeente werd in 1948 opgeheven en bij de Joodse Gemeente van Rotterdam gevoegd.

[ Bron:
1) – Het Joods Historisch Museum
2) – De Joodse Gemeenschap-Strijen in Historisch Perspectief – Nr. 1 – 1992
Uitgave van de oudheidkundige vereniging “Het Land van Strijen” – onofficiele druk met foto’s-2e druk april 1993-Drukkerij van der Stoep b.v.]
3) – Map Strijen in de bibliotheek van het Centrum voor Onderzoek van het Nederlandse Jodendom-Hebreeuwse Universiteit -Jeruzalem met materiaal dat diende voor de samenstelling van het boek PInkas ha-Kehilloth-Holland (Hebr. uitgave) ]
Vlaardingen – Zuid-Holland
In de eerste helft van de negentiende eeuw woonde er een klein aantal Joden in Vlaardingen, dat langzaam toenam. 
Vanaf 1862 vonden er synagogediensten plaats in een kamer aan de Havenstraat.
In datzelfde jaar dienden elf gezinshoofden bij de koning een verzoek in ter oprichting en erkenning van een Joodse gemeente. 
De toestemming bracht met zich mee dat er een Joodse begraafplaats gesticht kon worden aan de Schiedamseweg en dat er Joods onderwijs kwam voor de kinderen. 
Korte tijd later verlieten de meeste Joden Vlaardingen, waarna de gemeente tot midden tachtiger jaren een sluimerend bestaan leidde. De komst van nieuwe Joodse bewoners zorgde voor een opbloei van het godsdienstige leven. 
Een zaal aan de Zomerstraat werd in september 1896 als synagoge ingewijd en is tot aan 1906 in gebruik geweest.
In die periode beschikte de Joodse gemeente ook over een godsdienstleraar. 

De gemeente kende geen eigen kerkbestuur, maar werd geleid door het bestuur van de in 1895 opgerichte begrafenisvereniging.
In 1899 werd er een jeugdvereniging opgericht. Vanaf het begin van de twintigste eeuw liep het ledental van de Joodse gemeente van Vlaardingen zodanig achteruit, dat er geen synagogediensten meer gehouden konden worden. 
In 1920 is de gemeente opgeheven en bij die van Rotterdam gevoegd. 

De Joodse begraafplaats maakt sinds 1938 deel uit van een plantsoen.

Tijdens de bezetting is het overgrote deel van de Joodse inwoners Vlaardingen gedeporteerd. 
Een klein aantal Joden kon onderduiken, terwijl ook ongeveer vijftig onderduikers van elders in Vlaardingen onderdak vonden.

Tegenwoordig herinnert alleen nog de Joodse begraafplaats, die wordt onderhouden door de plaatselijke overheid, aan de voormalige Joodse gemeenschap. De Joodse begraafplaats aan de Schiedamseweg, hoek Parkweg, is in 2010 opgeknapt. Bij die gelegenheid werd een gedenkplaat met daarop de namen van de overledenen die er begraven zijn onthuld.
Zuidland – Zuid-Holland
De begraafplaats te Zuidland ontstond nadat een aantal Joodse families zich afsplitste van de Ringsynagoge van Heenvliet.

Over de aanschaf, eigendom perikelen, kadastrale ligging, verval en herstel van de begraafplaats van Zuidland wordt verwezen naar het boek Matsewa, Joodse begraafplaatsen op Voorne-Putten (Geervliet en Zuidland) van de hand van Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek, Hanna van Toledo-Azulai, Ir. Felix Keller met medewerking van anderen, ISBN 90-9011494-7, pag. 33-34-35 e.v., waaruit ook het volgende is ontleend:

VERSCHOLEN ACHTER HOGE BOMEN

Bij een raadsbesluit in 1964 betreffende het uitbreidingsplan van de gemeente Zuidland werd met het Nederlands Israelitisch Kerkgenootschap onderhandeld over een gedeelte van de grond dat niet als begraafplaats in gebruik was. Dit werd in goede harmonie geregeld. Op 19 augustus 1965 werd een en ander besloten en de gevraagde bedragen waren redelijk en in alle opzichten billijk. In ruil voor de grond·heeft de gemeente het onderhoud van de begraafplaats op zich genomen. Iedereen kan zich ervan overtuigen dat die belofte een erezaak is. Vroeger was er alleen toegang via een plank over de sloot. Die stond opgeklapt en werd neergelegd als er iemand op de begraafplaats moest zijn. Later kon men er alleen komen via de tuin van het aangrenzende huis. Na het dempen van de sloten kwam er een hekje en de toegangsweg werd een schelpenpad.

De vijf stenen op de begraafplaats staan recht en de tekst erop is goed leesbaar. De letters werden zwart geverfd door Jaap Nieuwenhuizen die door de gemeente was aangesteld voor het onderhoud.

De stenen vermelden de namen van Nathan Levie Wessels en zijn vrouw Carolina de Wit, die beiden in Oostvoome overleden. Verder Nathan Pinas Levie en zijn vrouw Sophia Hartogs, en Bertha Elekan de weduwe van Meijer Levie.

De twee Nathan’s zijn de enigen van de vijf oorspronkelijke eigenaars die hier zijn begraven, de overigen overleden elders.

Levie Pinas Levie overleed in Rotterdam, Jacob Hartogs in Amsterdam. Andries van Dijk overleed in Heenvliet, maar werd in Geervliet begraven.

Oudere inwoners vel1ellen dat er nog een klein steentje heeft gestaan van Daniel de Beer, het oudste zoontje van Levie de Beer en Antje Levie, dat, acht jaar oud, in Zwartewaal overleed.

Met de voeten naar het oosten, naar de heilige stad Jeruzalem, liggen zij verborgen, vertrouwend op de profetie uit Ezechiel 37:12.

Het houten metaarhuisje dat vooraan op de begraafplaats stond, is verdwenen.
In elkaar gezakt en afgebroken. Ieder jaar is er een inspectie namens het Nederlands Israelitisch Kerkgenootschap.
Het is een plaats waar vijf matzeiwoth, vijf monumenten, ervan getuigen dat er eens een joodse gemeente was.

Het boek geeft aanvullende biografieën van de begraven personen op de volgende pagina’s:
Levie Nathan – pag.231
Sophia Hartogs – pag.233
Bertha Elekan – pag.239
Nathan Wessels – pag.235
Carolina de Wit – pag.237

nl_NLNederlands